Verjaringstermijnen en btw-fraude

Dat het Hof van Justitie voorrang verleent aan de bestrijding van btw-fraude boven de verjaringsregels werd al duidelijk in de Italiaanse zaak Tarrico. Op grond van dit arrest moet de strafrechter verjaringsvoorschriften buiten toepassing laten wanneer blijkt dat deze niet volstaan om ernstige fraude te bestraffen waardoor de financiële belangen van de EU worden geschaad. Toepassing van het arrest kan echter leiden tot strijd met het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel omdat het ook geldt voor handelingen die dateren van vóór publicatie van het arrest Tarrico en zo met terugwerkende kracht strengere regels voor strafbaarstelling stelt. Kan de beslissing van het Hof in Tarrico opzij worden geschoven voor de strafzaken die reeds vóór Tarrico gaande waren omdat anders het legaliteitsbeginsel wordt geschonden? Deze prejudiciële vraag staat centraal in de Italiaanse zaak bij het Hof van Justitie M.A.S. et M.B.

Hof van Justitie: M.A.S. et M.B.

Het Hof van Justitie begint het antwoord op de prejudiciële vraag met het herhalen van overwegingen uit het arrest Tarrico. Het Hof stelt voorop dat de nationale rechter verplicht is om in een strafrechtelijke procedure vanwege strafbare feiten ter zake van de btw verjaringsbepalingen die deel uitmaken van het nationale materiële recht buiten toepassing te laten als:

  • deze nationale verjaringsbepalingen eraan in de weg staan dat doeltreffende en afschrikwekkende strafrechtelijke sancties worden opgelegd in een groot aantal gevallen van ernstige fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, of
  • indien in die nationale verjaringsbepalingen voor gevallen van ernstige fraude verjaringstermijnen zijn vastgesteld die korter zijn dan voor gevallen van ernstige fraude waardoor eveneens de financiële belangen van de betrokken lidstaat worden geschaad.

Dit ligt anders indien de niet-toepassing van de nationale verjaringsbepalingen met zich meebrengt dat het legaliteitsbeginsel inzake delicten en straffen wordt geschonden doordat:

  • de toepasselijke wet onvoldoende nauwkeurig is, of
  • doordat met terugwerkende kracht een wettelijke bepaling wordt toegepast waarbij voorwaarden voor vervolgbaarheid worden vastgesteld die strenger zijn dan die welke van kracht waren toen het strafbare feit werd gepleegd.

Dit is toch wel een ander geluid dan de advocaat-generaal nog enkele maanden daarvoor liet horen. De advocaat-generaal was van mening dat de nationale rechters altijd verplicht zijn om voor de Unie onvoordelige nationale verjaringsregels buiten toepassing te laten, zelfs indien deze regels onder het legaliteitsbeginsel van de betrokken lidstaat vallen. Het Hof van Justitie staat er dus anders in dan de advocaat-generaal en laat met deze beslissing (gelukkig) zien geen contra legem-interpretatie van nationale wetgeving voor te staan.

Harmonisatie van verjaringsregels

Ten tijde van de zaak van M.A.S. et M.B. was nog geen sprake van harmonisatie van verjaringstermijnen door de Uniewetgever. Door vaststelling van de richtlijn (EU) 2017/1371 is sinds 5 juli 2017 deze harmonisatie van verjaringstermijnen er gedeeltelijk. Artikel 12 van die richtlijn gaat over verjaringstermijnen voor strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. In dit artikel is aangegeven dat voor die strafbare feiten de lidstaten de nodige maatregelen dienen te nemen om er voor te zorgen dat de verjaringstermijnen in ieder geval drie jaren, mits die termijn kan worden gestuit of geschorst, dan wel vijf jaren bedragen vanaf het tijdstip waarop het strafbare feit werd gepleegd. Naar mijn mening zijn dit nog steeds “schappelijke” verjaringstermijnen. Helemaal als je dit vergelijkt met de verjaringstermijnen die in Nederland gelden.

Hoe zit het in Nederland met de verjaringsregels bij btw-fraude?

In Nederland is het recht op verval van strafvordering door verjaring geregeld in artikel 70 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De verjaringstermijn is afhankelijk van het soort strafbare feit. Zo is de verjaringstermijn twaalf jaren voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld, en is de verjaringstermijn twintig jaren voor de misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. In artikel 72 Sr is geregeld dat elke daad van vervolging de verjaring stuit en na de stuiting een nieuwe verjaringstermijn aanvangt. Het recht tot strafvordering vervalt ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn.

De vervolging van btw-fraude in Nederland vindt veelal plaats op grond van artikel 69 AWR, waarin onder meer strafbaar is gesteld het opzettelijk niet, onjuist of onvolledig doen van een belastingaangifte. Ook vindt vervolging plaats via strafbare feiten als valsheid in geschrifte, (gewoonte)witwassen en oplichting. De maximale gevangenisstraffen op deze strafbare feiten variëren tussen de vier en acht jaren. Gelet op de dan geldende verjaringstermijnen van 12 tot mogelijk zelfs 40 jaren voldoet Nederland dus ruim aan de hiervoor genoemde richtlijn.

Conclusie

Een rechter is verplicht om verjaringsbepalingen buiten toepassing te laten wanneer blijkt dat deze niet volstaan om ernstige (btw-)fraude te bestraffen waardoor de financiële belangen van de EU worden geschaad. Deze verplichting gaat gelukkig niet zover dat hierdoor het legaliteitsbeginsel moet worden geschonden.

Inmiddels is sprake van gedeeltelijke harmonisatie van de verjaringstermijnen voor dergelijke strafbare feiten. Hierbij zijn minimale verjaringstermijnen voorgeschreven van drie jaren (mits die termijn kan worden gestuit of geschorst), of vijf jaren vanaf het tijdstip waarop het strafbare feit werd gepleegd. Nederland voldoet ruimschoots aan deze minimale verjaringstermijnen, zodat de problemen die in Italië spelen zich hier niet snel voor zullen doen.

Stuur een reactie naar de auteur